Stel dat je stil wordt
stil van het landschap
van het enorme kijkgat om je heen
kluiten in klei geboetseerd
van de kleuren laag
onder langzame wolken
boven de vlekkende vogels,
met de horizon als gulden snede
met de IJssel onzichtbaar dichtbij
in septemberdagen die op zomer lijken
Stel dat je toeschouwer bent
van een ongemeten ruimte
van de groen geaderde stilte
en het ongeordende boompatroon
dat de ruilverkaveling doet vergeten
Stel dat je de westenwind wantrouwt
als de koeien onaantastbaar ver
en zelfgenoegzaam in hun dier zijn
niet wetend wat het weer zal worden
doelloos wachten op een volgend ogenblik
Stel – als deze ruimte nog smaller en dunner wordt
en langzaam onderuitzakt in over-vloed
van water of woningen
zonder een toevallige landweg, zonder zon,
en de verte van het land vervreemdt
Stel dat je dan staat op die smalle strook
wat zul je dan nog zeggen:
dat dit gedicht het landschap was
of het landschap een gedicht
verzonken in water of nieuwbouwland….
Ton Luijten
© Dichter bij Zutphen