I
Als je zo naar me kijkt
had ik een huisvrouw kunnen zijn,
met mijn solide schoenen
en mijn deugdelijke jas
Geen mens ziet zo dat zwaluwen
zwenken door het zwerk
van mijn gedachten
noch dat er tijgers rondgaan
achter de tralies van mijn zinnen.
Maar ik ben goed geplaatst
op het kruispunt van mijn poëzie:
rechts van mij de strenge
ramen der klassieken
links de sterke dijken langs
de wild stromende rivier van mijn hart
onder mij de zwarte pijn van de oergrond
boven mij het uitspansel van
het grote reiken naar het onzegbare
achter mijn rug het kanon van mijn grieven
voor mij de brug van verzen
die ik naar U bleef schrijven
Alleen…
wat doe ik hier alleen?
Ik mis Marie aan mijne Zijde,
twee vrouwen aan de IJsselkade
dát was een groots gebaar geweest.
Nog immer is de wereld te bevreesd.
II
Ik droomde eens
dat tegen de stroom in
een zeilschip naderde
over de IJssel
met twee gekruiste
fluiten op de steven
Marie en ik, wij voeren langs
en ik moest struikelend
en bang te moede
door het weerbarstig koude
water spoeden om
ons bij te houden
Dolend door Zutphen
de honingzoete binnentuinen
droomde ik mij uit de tijd
Ont-slapen kwam ik
tot stilstand op de kade
Houd ik de wacht en bid ik
om genade voor ieder
die tegenstrooms wil gaan.
Ik weet hoe groot de strijd is
met jezelf en met de wereld
om trouw te zijn aan je bestaan
Ik hield mijn woord
het woord hield mij.
En kijk, ik stá!
Maar laat me nu maar gaan
Want dat ik een attractie werd
dat geaai en het geknuffel van toeristen
dát staat me minder aan.
© Otteline van Panthaleon van Eck, stadsdichter Zutphen 2019 -
Geschreven ter gelegenheid van het Ida Gerhardt diner, 21 juni, 2019